|
||||||||
|
Het comfortabele aan een recensie van een nieuwe plaat van Steve Dawson is alvast dat je de man niet meer hoeft voor te stellen: hij producete al ruim honderd platen voor zichzelf en anderen en, zeker sinds hij vanuit het Canadese Vancouver naar Nashville verkaste, kom je zijn naam werkelijk overal tegen. Wij hier zijn nogal geneigd dat een uitstekende zaak te vinden, mede omdat we met eigen oren konden vaststellen dat Steve’s Black Hen music-label en studio in de voorbije paar decennia uitgegroeid zijn tot een onomstotelijk “Huis van Vertrouwen”. De standaard inzake muzikale kwaliteit, loepzuivere productie en dus “blijvende indruk” ligt in dat huis zodanig hoog, dat je als gemiddelde liefhebber van rootsmuziek, haast blind alles kunt aanschaffen wat de ploeg daar op de wereld los laat. Steve Dawson was altijd al een bezige bij, in zijn studio, maar ook als tourende muzikant en dus kwam de Covid-pandemie voor hem allicht nog een stukje dreigender binnenvallen dan voor de meesten onder ons: ongeveer elke planning moest omgegooid worden, een boel projecten werd op de lange baan geschoven er plots leek er nauwelijks nog werk te zijn. En dat is nu net waar het grootse in Dawson de kop opstak: hij maakte van de crisis een opportuniteit en ging aan de slag met een boel materiaal dat hij in de loop der jaren bijeen gespaard had en dat omwille van tijdgebrek niet de afwerking gekregen had, die nodig was om het te laten voldoen aan de zelf gestelde standaarde. Die tijd kwam er dus nu wel en dat gaf ook de creativiteit een boost: zoals je van iemand als Dawson kunt verwachten, maakte hij optimaal gebruik van de mogelijkheden die de hedendaagse technologie biedt en werkte hij dus met een flink pak mensen vanop afstand samen als het moest en live in de studio als het kon. Resultaat is dat hij in 2022 niet één maar drie CD’s kan uitbrengen en daarvan is deze “Gone, Long Gone” de eerste. Later volgens nog “het volledig instrumentale “Phantom Treshold” en de derde zal “Eyes Closed, Dreaming Heten”. Daarop zal Steve de traditionele toer opgaan en een aantal heuse traditionals-in-bewerking brengen, aangevuld met eigen werk dat hij in traditionele stijl schreef. Mooie vooruitzichten dus, ook al omdat de eerste CD, die dezer dagen verschijnt, alweer een heel mooie verzameling liedjes bevat. Daarvan schreef Steve er zeven met de in deze kolommen al uitvoerig bewierookte Matt Patershuk, en daarnaast zijn er “Kulaniapia Waltz” en “Cicada Sanctuary”, twee instrumentals van Dawson zelf en het van de Small Faces geleende “Ooh La La”. Zoals je mag verwachten van iemand met een adresboekje als dat van Dawson, kon hij een keur van topmuzikanten krijgen om hun ding te (komen) doen: zo zijn er groten als Kevin McKendree, Jay Bellerose, Fats Kaplin, Allison Russell, Keri Latimer en dochter Casey Dawson, die allemaal straffe toevoegingen afleverden, met als gevolg dat je hier alweer een plaat krijgt, waarop de hoogtepunten elkaar in snel tempo opvolgen en de ruim drie kwartier die de plaat duurt in een oogwenk voorbij lijkt te vliegen. Steve Dawson wil als kleine jongen Duane Allman wilde worden en, als hij vandaag zelf de headliner mocht kiezen voor een wereldtournee waarop hij zelf overal zou mogen aantreden, zou kiezen voor Keith Richards and the X-pensive Winos, omdat hij die ooit een concert zag spelen dat tot zijn persoonlijke Top)5 aller tijden behoort. U merkt het: er is geen enkele reden om te twijfelen aan de goede smaak van Steve Dawson, die nog maar eens een plaat aflevert, die ons nu al doet uitkijken naar de volgende twee. Geweldige stuff ! (Dani Heyvaert)
|